Korte verhalen zijn onder meer gepubliceerd in Brabant Cultureel/Brabant Literair (4x), De Volkskrant, De Pers en in tiental thematische verzamelbundels.
 

Cuas

(winnende inzending muzikale vakantieverhalen De Volkskrant 2009). 

 

Vanuit het oude vissersstadje Dingle zo’n acht landmijlen naar het westen lag Cuas. Verspreid over de zacht glooiende hellingen vond je er een tiental boerderijtjes en een plukje cottages waar vissers woonden. Geen plek waar je uit jezelf naar op zoek zou gaan. Aan het begin van de zeventiger jaren van de vorige eeuw kwam je hier alleen terecht als je op het schilderachtige Ierse schiereiland verdwaalde of als je Ierse vrienden had die je er mee naar toe namen, vanwege de muziek.

Het kloppende hart van Coas was in die tijd de Walsh Pub, die gedreven werd door Seamus Walsh en zijn hoogblonde vrouw die altijd met haar warme glimlach achter de toog stond. De kroegbaas zelf was vaak te vinden in het rotsachtige gebied waar zijn schapen graasden. Die leverden hem net voldoende extra inkomsten op om zijn gezin, Mrs Walsh en hun twee hoogblonde dochters en zoon, te kunnen onderhouden.

De Walsh Pub weerspiegelde in zijn inrichting de eenvoud van de mensen die er kwamen. De vissers en de boeren hingen aan de toog - het enige echte meubelstuk - die tevens dienst deed als toonbank voor het beperkte assortiment kruidenierswaren dat er werd verhandeld. Als de bezoekers niet aan de toog hingen, zaten zij op de bankjes die gemaakt waren van biervaten met ruwe planken er bovenop. Het waren vriendelijke mensen, die zich weinig leken aan te trekken van die enkele verdwaalde stedeling of toerist. Zij waren zichzelf. Na een aantal pinten Guinness vertelden zij elkaar de oude verhalen, droegen zij aan elkaar melancholische ballades op en zongen zij samen druipende drankliederen. Het Ierland waarvan ik gedroomd had, bleek echt te bestaan.

 

Omdat ik sommige liedjes mee kon neuriën, van enkele zelfs de woorden kende, werd ik steeds vriendelijker door de ‘locals’ bejegend. Mijn Ierse vriend en ik raakten in gesprek met Jimmy, op zon- en feestdagen James Begley, die zijn leven lang als visser de getijden had getrotseerd om zijn brood te verdienen. Jimmy, ooit verloofd maar nooit getrouwd, was noodgedwongen in ruste. Hij had niet meer de kracht om tegen de golven op te roeien. De baai had zijn lijf gebroken en sindsdien gaf hij zijn leven zin door veel te drinken en nog meer te roken. Met zijn donkerbruine nicotinevingers schudde hij mij telkens opnieuw de hand en zei dan in zijn prachtige zangerige Engels: ‘You are as welcome as the flowers in May.’ Ik wist dat hij het meende.

 

Aangemoedigd door zijn kroegvrienden zong Jimmy voor mij een lied, in het Irish, zijn moedertaal. ‘Good Man’ klonk het overal om ons heen. Ik wist dat het nu mijn beurt was. Zo blijven de verhalen en de liederen rondgaan.

Ik droeg mijn lied op aan Seamus Walsh, de kroegbaas die meer dan een hoofd boven mij uit torende. De stoere en onbehouwen bonk van een vent pinkte daarna een traan uit zijn ooghoeken weg. Hij bleef mij ontroerd de hand schudden. ‘You come back tomorrow.’ Het klonk meer als een bevel dan als een vriendelijk verzoek. Toch wist ik dat ik net zo welkom zou zijn als de bloemen in mei.

 

Toen ik een jaar later in de zomer weer terugkeerde in Walsh Pub bleek het noodlot te hebben toegeslagen. Jimmy was in de koude winter daarvoor definitief aan de drank en de tabak ten onder gegaan. Seamus was een paar maanden later verongelukt toen hij een schaap uit een diepe spelonk probeerde te bevrijden. De val met zijn hoofd op een rotspunt werd hem fataal.

Achter de toog hing een verfomfaaide foto van Seamus en Jimmy, met mij in hun midden.


Erotica 

(gepubliceerd op woordenstroom)

 

De druppeltjes zweet parelden altijd op zijn voorhoofd. Zijn lijf was klam en het oversized T-shirt plakte aan zijn huid. Omdat zelfs zijn billen vochtig werden kroop zijn onderbroek in zijn bilnaad. Een onaangenaam gevoel was dat. Hij voelde zich daarbij loom, lamlendig. Hij had nooit van die hitte gehouden, had steeds warme oorden gemeden, bleef bij voorkeur binnen. Zijn overgordijnen waren altijd potdicht, net als de ramen. Hij sloot de warmte buiten en een overjarige airco zorgde ervoor dat het klimaat in huis enigszins draaglijk bleef. Behaaglijk is wat anders, dat vond hij het alleen tijdens de wintermaanden als je zelf voor je eigen warmte moest zorgen. Ook dan stelde hij de kamerthermostaat op maximaal 12 graden Celsius in. Hij was er van overtuigd dat hersenen het beste functioneren bij lage temperaturen.

 

Hij woonde ‘op de dijk’. Niet echt boven op de dijk natuurlijk. Zijn huisje, dat toepasselijk ‘de kabouter’ heet, was tegen de dijk aangebouwd. Met de voorkant, waar het veel kleiner leek dan het was, lag het aan de weg. Het verkeer passeerde daar op een paar meter afstand. Vroeger had hij dat nooit een probleem gevonden; dat was het in de loop van de jaren wel geworden. De verkeersdrukte nam hand over hand toe. De dijk leek soms meer op een racebaan en dat terwijl nog niet eens zo lang geleden het hele dorp uitliep als er een vreemdeling in een grote glimmende Amerikaan werd gesignaleerd. Het was onwaarschijnlijk snel gegaan met de auto’s: binnen amper dertig jaar tijd stond er voor elke deur minstens één stalen koets. Behalve bij hem. Hij had geen rijbewijs en een auto had hij nergens voor nodig. Hij ging bijna nooit weg, zelden verder dan de kleine supermarkt in het volgende dorp, waar hij alles kon kopen dat hij nodig had. Hij had het prima naar zijn zin zolang hij zichzelf kon zijn, zolang hij niet afhankelijk werd van alle in zijn ogen absurde technische nieuwigheden. Niemand kan serieus tegen vooruitgang zijn en ‘Dijkmans’, zoals de dorpsgenoten hem onder elkaar noemden, was dat ook niet. Of beter gezegd, het leek hem niet te interesseren wat er in de wereld om hem heen gebeurde. Hij deed niet mee aan de ratrace en hij hield zich verre van elke vorm van collectieve hysterie. Hij verafschuwde hippies, beatniks, provo’s, yuppen en de maatpakkengeneratie. Hij had een hekel aan opdringerig en lawaaiig volk en gemakshalve deelde hij alle mensen in die categorie in. Allemaal, met één uitzondering.

 

De weinige luxe die Dijkmans zichzelf permitteerde bestond uit een groot formaat kleuren TV, afspeelapparatuur voor geluid- en beelddragers, een mobiele airco en hij had telefoon. Hij had die spullen gekocht bij Wehkamp, het postorderbedrijf. Je vulde op een kaart in wat je wilde hebben, stuurde die op en dan werd het een paar weken later thuis bezorgd. Een mooie service voor iemand die niet graag in winkels komt en die het dorp en zijn inwoners meed. Ze hoefden niet te weten wat hij deed en zeker niet wat hij at. Ze moesten hem gewoon met rust laten. Geen ‘buurman’ en ‘kan ik voor u’ of ‘zal ik’. Hij leefde zijn leven zoals hij het wilde en dat ging verder niemand wat aan.

 

Eerst had hij zijn wekelijkse boodschappen in het volgende dorp gedaan. Hij was daar een anonymus. Er werden hem geen vragen gesteld en het ‘daar hebben we meneer weer’ en ‘mooi dagje’ van de kruidenier annex groentewinkel annex bakkerij, de enige winkel in het volgende dorp, hoefde hij met slechts een minzaam knikje te beantwoorden. Een keer in de week ging hij op zijn damesfiets op pad en met zijn fietstassen vol ging hij weer terug naar huis. Deze routine werd een deel van hem zelf. Verder was er geen enkele reden om buiten de deur te komen. Dat bleef zo totdat er op een goed moment een plakkaat in de winkel hing: ‘Vanaf 1 mei sluit onze winkel. Wij gaan van ons pensioen genieten. Wij danken onze trouwe clientèle. Kobus en Anna.’ Even stokte de adem in zijn keel toen hij dat las. Wat moest hij nu? Hij wilde geen boodschappen doen in het dorp waar hij woonde. Een ander dorp misschien? Geen paniek, hij zou er thuis over nadenken wat de beste oplossing was. Toen hij wilde afrekenen, bleek dat hij zich voor niets zorgen had gemaakt. ‘Als meneer wil dat Jan de SRV-man met zijn rijdende kruidenierswinkel bij hem langskomt, dan zal ik dat met plezier aan hem doorgeven.’ Hij had geknikt en zijn adres geschreven op een blaadje van het notitieblokje dat Kobus hem aanreikte. Dit was nog beter, het luchtte zelfs op. Voortaan hoefde hij helemaal niet meer de deur uit. Hij kon zich volledig richten op zijn passie, slechts een maal per week daarin gestoord door Jan de SRV-man, die godzijdank anders dan de meeste van zijn collega’s een zwijgzaam type bleek te zijn. Elke maandag tussen half elf en elf uur reed zijn wagen voor, daar kon je de klok op gelijk zetten. Verder ging de deur alleen open voor de bezorger van de pakketpost. Regelmatig werd diens aanvankelijk rode, later groene en nog later oranje bestelauto op de dijk gesignaleerd. Collectanten, colporteurs, belhamels en buren belden altijd vergeefs aan.

 

In het dorp deden allerlei geruchten over Dijkmans de ronde. Hij zou de autistische bastaardzoon zijn van een voormalig vooraanstaand KVP-politicus en grootindustrieel. Hij zou een geniale gek zijn die kon leven van de opbrengsten van zijn uitvindingen. Hij zou lijden aan een posttraumatisch stresssyndroom, al gevolg van de kampervaringen van zijn Joodse moeder. De meest bizarre kwaliteiten werden hem toegedicht. Hij was monsterlijk, pedofiel, psychotisch en in de ogen van sommigen ook nog bloeddorstig. Ieder had zijn eigen fantasieën bij de zonderlinge man die zich in zijn huis op de dijk opsloot. Niemand wist hoe het echt zat, zelfs de pastoor niet, omdat ook hem de toegang tot het privédomein van Dijkmans werd ontzegd. De enige die een tipje van de sluier kon oplichten, was de bezorger van de brievenpost. Hij wist te vertellen dat Dijkmans in het echt Poot heette en natuurlijk werkte die oer-Hollandse achternaam als een domper op veel wilde verhalen. Bovendien wist de postbode te vertellen dat hij, tijdens zijn dagelijkse ronde langs het huis van Poot alias Dijkmans, vaak luide zang hoorde klinken. Een vrouwenstem die hij niet kende.

 

Jan de SRV-man had op die tropisch warme maandagochtend al enkele malen aangebeld. Er werd niet opengedaan, ook niet nadat hij hard op de deur had geklopt. Dat verbaasde hem. Voor het eerst in vijf jaar kwam meneer Poot niet aan de deur met zijn wekelijkse – vrijwel altijd identieke - boodschappenlijst. Nog vreemder vond hij het dat de muziek zo hard aanstond dat hij buiten kon horen wat de zwoele vrouwenstem in het Engels zong. ‘I know you want me… I’’m gonna hurt you…’ Jan belde nog eens aan en toen dat weer geen reactie opleverde, overlegde hij met zichzelf of hij iets moest ondernemen. Hij wist niet of hij er goed aan deed om achterom te gaan en bij de keukendeur een nieuwe poging te wagen. Meneer was altijd op hem overgekomen als iemand die bijzonder op zijn privacy gesteld is. Maar stel dat hij door de warmte was bevangen... Jan vond dat hij het risico maar moest nemen. Aan de achterkant bleken de gordijnen net als aan de voorkant gesloten te zijn. De muziek er klonk nog harder, naar hij veronderstelde omdat de woonkamer aan deze kant van het huis was. Het verontrustte hem dat zijn herhaalde kloppen en bonzen op het raam niets opleverde, geen enkele reactie terwijl meneer dat toch boven de muziek uit had moeten horen. Jan besloot het erop te wagen. Hij voelde aan de achterdeur en toen die niet op slot bleek te zitten ging hij naar binnen.

 

In het licht van de TV zag hij hem onderuitgezakt in een leunstoel aan de tafel zitten. Op zijn voorhoofd parelden zweetdruppeltjes. Toen Jan dichterbij kwam zag hij dat zijn ogen gesloten waren. Hij had een verkrampte glimlach op zijn bleke gezicht. ‘When you least expect it… will you try and reject it…’ Madonna probeerde vanaf het scherm meneer Poot te verleiden en dat was hem kennelijk te veel geworden. Meneer Poot was dood, hij voelde al een beetje koud aan en nadat Jan de gordijnen had opengeschoven wachtte hem een nieuwe verrassing. Overal vandaan keek Madonna hem aan. De grote woonkeuken hing vol met affiches met daarop Madonna, steeds in de meest erotische poses. SRV-man Jan kon zijn ogen niet geloven. Op de tafel lag een stapeltje Dvd’s, allemaal van Madonna, net als de tientallen Cd’s die keurig in rekjes op het dressoir stonden. Madonna bleef zingen alsof er niets aan de hand was. ‘Only the one that hurts you can make you feel better… Only the one that inflicts pain can take it away… Erotica.’